DOOR IJSKOUD WATER WAADDEN WIJ
Door ijskoud water waadden wij
over keien zo groot als struisvogeleieren
naar de rand van het eiland
we gleden uit, trokken ons op aan
rotsen, zagen vogels
als duizend witzwarte stippen
een man, gewend aan bergen,
klom hoger, zette zich tussen
opfladderende dieren
bevroor als het ijs in de Barentsz-zee
werd kei, werd steen, werd rots
werd één met zijn camera
dat zagen wij door onze kijkers
’s avonds sloegen de vogels
tien keer groter
op het scherm hun vleugels uit
zagen we het pluis van hun kuikens
opwaaien in de wind.